In het eerste deel in deze serie hebben we gekeken naar de indeling van vaste planten naar standplaats om het juiste sortiment voor een standplaats te kiezen. Om vervolgens van dat sortiment een evenwichtige beplanting te maken onderscheiden we verschillende planttypen.
Vaste planten indelen naar hun habitat is een goed hulpmiddel om beplanting te ontwerpen die zoveel mogelijk is aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Grondsoort, zon of schaduw, beschikbaar vocht en wel of geen invloed van bomen en struiken, zijn belangrijke factoren. Toch zijn we er daarmee nog niet: naast dat planten zijn aangepast aan hun natuurlijke standplaats, hebben ze ook hun eigen manier om in concurrentie met andere soorten hun plekje veilig te stellen.
Als voorbeeld nemen we standplaats ’bos’. Daar doet wilgenroosje dat door na verstoring een aantal jaren heel dominant aanwezig te zijn, om daarna het veld te ruimen voor opvolgers in de successie. Een soort als de mannetjesvaren begint langzaam, maar groeit gestaag uit tot een forse plant en kan tientallen jaren op dezelfde plek staan. Het sneeuwklokje groeit precies in het jaargetijde dat andere planten in rust zijn. De adelaarsvaren woekert en zorgt door het afscheiden van bepaalde stoffen dat andere planten niet kunnen kiemen. Daardoor zijn ze zo dominant dat andere planten geen schijn van kans maken. Deze eigenschappen, laten we ze het karakter van de plant noemen, bepalen in sterke mate hoe we soorten kunnen toepassen en combineren met andere. Een indeling op deze ’karaktertrekken’ of planttypen is een tweede belangrijk hulpmiddel om tot een doordachte beplanting te komen.