Veel bladetende insecten die op bomen leven, zijn gebonden aan een enkele boomsoort. Een grotere diversiteit aan boomsoorten zorgt dus voor meer insectensoorten. Deze herbivore insecten zijn de voedselbron voor roofwantsen, lieveheersbeestjes en spinnen. Voor vogels, zelfs voor zaadeters, zijn insecten een noodzakelijke eiwitbron voor de groei van hun jongen. Insectenrijke bomen en struiken zijn dus belangrijk voor de biodiversiteit van stad, land en bos.
Op bomen en struiken leven veel meer insecten dan op andere planten. Dat heeft te maken met hun vorm, grootte en structuur. Een boom biedt, behalve een grote variatie aan voedsel zoals bladeren, vruchten en zaden, ook een variatie aan microklimaten, van zonnig tot schaduwrijk, van wind tot luwte. Daarnaast leven bomen lang en zijn ze voor insecten een voorspelbare en gemakkelijk te vinden voedselbron.
Insecten kunnen zelfs op hun gastheer overwinteren. Zo zetten de wintervlinder en de processierups hun eitjes af op de twijgen. Andere insecten overwinteren als larve, pop of adult in schorsspleten of bij de stamvoet in de bodem. Deze factoren hebben het insecten in de loop van de evolutie mogelijk gemaakt zich verregaand op bomen te specialiseren.