Knolcyperus blijkt een hardnekkig wortelonkruid dat zich lastig laat uitroeien. Ook de in het leven geroepen teeltverboden op besmet land en bestrijdingsplicht lijken tot op heden niet dé oplossing te zijn. Sinds het instellen van de maatregelen 10 jaar geleden is het aantal besmette percelen alleen maar toegenomen in plaats van afgenomen. Tijd voor een nieuwe aanpak?
Knolcyperus; Cyperus esculenthus, ook wel aardamandel of tijgernoot genoemd. Het is een vaste plant die zich vermeerdert door worteluitlopers en pitten, knolletjes die het ondergronds maakt. En met name die pitjes zijn het probleem: de plant kan in een jaar dat hij ongestoord kan groeien wel 8.000 pitjes maken. Die stuk voor stuk weer de basis vormen voor nieuwe planten. Bovendien reizen die pitjes makkelijk mee met plantmateriaal, waardoor nieuwe percelen ’besmet’ raken met het ’onkruid’.
In Nederland wordt de plant als onkruid gezien, een van de ergste zelfs. Want het is het enige onkruid waardoor er op je land een teeltverbod kan worden gelegd. In Zuid-Europa wordt de plant bewust gekweekt, juist vanwege de pitjes; die zijn namelijk eetbaar. Ze smaken een beetje naar noten, een beetje een mix tussen hazelnoot en amandel. De van origine Eur-Aziatische planten, worden in Frankrijk ’amande de terre’ genoemd, in Spanje ’chufa’. Nederlandse akkerbouwers en kwekers hebben er een andere term voor: pokke-onkruid.