Lagerstroemia is bij velen bekend als plant uit warme, zonnige landen. Verschillende Noord-Amerikaanse en Europese veredelaars hebben de afgelopen jaren ingezet op nieuwkomers die ook in koudere regio’s voldoen. Het aanbod is inmiddels divers en veelbelovend en wordt nog elk jaar uitgebreid.
Van Lagerstroemia zijn circa 50 soorten bekend, zowel bladhoudende als bladverliezende bomen en heesters die van nature voorkomen in het Indiase subcontinent, Zuidoost-Azië, Noord-Australië en delen van Oceanië. De vele gecultiveerde vormen zijn te vinden in alle warme delen van de wereld. De belangrijkste soorten voor de sierteelt zijn L. indica, L. fauriei, L. chekiangensis, L. limii, L. subcostata en L. speciosa.
L. indica is veruit de belangrijkste soort, inheems in China en Korea waar zich forse heesters vormen tot circa 7 meter hoogte. Zo’n 200 jaar geleden werd deze soort geïmporteerd naar Noord-Amerika. De grote doorbraak
begon echter pas toen Donald Egolf (1937-2013) een zoektocht startte naar rijkbloeiende en ziekteresistente variëteiten (meeldauw ongevoelig) met decoratieve stammen en een goede winterhardheid. In Hilliers’ Manual of Trees & Shrubs uit 1971 wordt enkel L. indica ’Rosea’ vernoemd als forse heester voor een beschutte standplaats. Daarna verschenen circa 25 variëteiten met naar indianen verwijzende cultivarnamen, veelal kruisingen met L. fauriei. L. ’Natchez’ is veruit de bekendste, enkele ander namen zijn L.’Tonto’, L. ’Powhatan’, L. ’Sioux’ en L. ’Osage’. Twee hybriden waar ook L. sub- costata in zit, zijn L. ’Arapaho’ en L. ’Cheyenne’.