Sinds een aantal jaren speelt Nandina domestica met zijn cultivars een belangrijke rol binnen het heestersortiment. Er zijn inmiddels zo’n twintig verschillende variëteiten beschikbaar en er komen nog nieuwe aan. Het succes zit in de jaarrond sierwaarde met – wisselend per cultivar – bloem, bes en elk seizoen verkleurende loof.
Nandina behoort tot de Berberidaceae. Vroeger was er bij botanici nog onenigheid hierover, verschillende waren van mening dat het geslacht in een aparte familie, de Nandinaceae, thuishoorde. Weer anderen deelden Nandina in bij de Podophyllaceae, de voetblad-achtigen. Het meerderheidsstandpunt is inmiddels de Berberidaceae, in de Naamlijst van Houtige Gewassen is dit ook zo vermeld. Het overgrote deel van deze zuurbesfamilie bestaat uit het geslacht Berberis, familieleden met een meer bescheiden omvang zijn onder andere de heesters Nandina en Mahonia en de vaste planten Podophyllum en Epimedium. Kenmerkend voor de meeste vertegenwoordigers is het gele hout, goed zichtbaar bij het breken van een tak of wortel.
Toen in Nederland begin jaren ’90 de belangstelling voor de tuin in een stroomversnelling raakte, verschenen als vanuit het niets tot dan toe onbekende heesters als Choisya ternata, Rhaphiolepis indica en bladhoudende Ceanothus. Ook Nandina deed zijn intrede, een monotypisch geslacht met slechts één soort. N. domestica. N. domestica is in Chinese en Japanse tuinen overigens al eeuwen populair. De Engelsman William Kerr – die in de Chinese provincie Kanton werkzaam was – stuurde in 1804 enkele exemplaren naar Londen. Aanvankelijk bestonden twijfels over de winterhardheid, zodat men de struik vooral in kassen of potten kweekte. Tijdens de mildere winters van tegenwoordig is gebleken dat Nandina het op een beschutte standplaats prima doet.