De coronacrisis gooit nu even roet in het eten, maar natuurinclusief bouwen is hard op weg om hèt smeermiddel van de verstedelijking te worden. Zoals in Den Haag, waar de natuur via een puntenstelsel de stad in wordt gesleept. Of andersom, zoals in Nijmegen, waar bij de ontwikkeling van de noordelijke Waaloever een toolbox met natuurinclusieve maatregelen wordt toegepast.
Misschien komt het door het opgewekte jargon van de wereld van de projectontwikkeling, maar als ze daar een Toolbox Natuurinclusief Bouwen omarmen, denk je onwillekeurig: er is weer een nieuw marketingmodel aangeboord. Toch zijn natuurorganisaties als Vogelbescherming Nederland, de Zoogdiervereniging en het Instituut voor Natuureducatie (IVN) enthousiast. ‘Met natuurinclusief bouwen worden mens, wonen, werken en natuur met elkaar verbonden’, schrijft IVN over het meebouwen van nestgelegenheid voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen.
In de jaren ‘90 van de vorige eeuw pleitten architecten voor meer hoogbouw in de steden. Zij voorzagen een stijgende vraag naar ruimte voor woningen, bedrijven en recreatie. Verdichting werd gezien als dé manier om de natuur buiten het stedelijk gebied te ontzien. Maar in Nederland zien we de menselijke maat graag terug in onze omgeving. Bovendien bleek hoogbouw te duur voor sociale woningbouw. Niettemin staan er in Nederland al 202 torens hoger dan 70 meter en staan er in de vijf grootste steden nog eens 56 woontorens en 14 bedrijfswolkenkrabbers op stapel.