Een weekendje weg. Even niet werken schijnt soms best slim te zijn. Dus, lekker uitwaaien aan het strand, heel prima voor een bosbewoner zoals ik. Het grootste voordeel is dat er op het strand niets te snoeien valt. Of ergens iets van te vinden. Zand en water. Het water beweegt en in het zand zie je de bewegingen van het water terug. Vooral proberen om niet de duinen in te gaan, want dat kan je weer iets gaan vinden van het ontwerp van de fietspaden, de gebruikte materialen, de rommel die er soms ligt en vooral wat voor plantjes je daar weer tegenkomt.
Maar nee, kustlijn, luchten, kleuren, wind, water en verder niks. Totdat je in het hotel komt en onmiddellijk ziet wat er mis kan gaan. Te veel prachtige dingen. Het concept van het hotel is perfect uitgevoerd. Alles is mooi, van het houten kunstwerk in de entree tot de lampenkappen, tot de ombouw van de bar en de stellages voor het ontbijt. Maar waarom wringt het dan toch zo? Omdat het té veel mooie dingen zijn.
Net als in een plantenontwerp kan je niet alleen maar fantastische planten gebruiken, die allemaal de volledige aandacht opeisen. Dan gaat het elkaar doodslaan. Er is een stevige basis nodig die ervoor zorgt dat een enkele superieur aanwezige mag gaan opvallen. Alles kloppend bij elkaar natuurlijk, maar er is een stevige ondergrond nodig.