De NVWA past de aanpak om Euwallacea fornicatus op bedrijven uit te roeien aan. De eerdere aanpak bleek onvoldoende te werken. De schorskever met Q-status kan schade aan teelt en openbaar groen geven.
Schorskevers zoals Euwallacea fornicatus zijn zeer klein, en de symptomen zijn vaak onopvallend. Een besmetting valt daarom niet snel op. Daarbij leven de kevers het grootste deel van hun leven in de stam of takken van bomen; ze zijn daardoor met bestrijdingsmiddelen niet goed te bereiken. Uitroeiing wordt verder bemoeilijkt doordat ze zeer veel waardplanten hebben. Het vernietigen van alle mogelijk besmette planten, biedt dan ook als enige zekerheid op uitroeiing.
Tot nu toe heeft de NVWA deze drastische maatregelen nog niet hoeven te nemen. Met de eerder getroffen maatregelen is het uitroeien van Euwallacea fornicatus bij één van de besmette bedrijven gelukt. Bij het andere besmette bedrijf echter nog niet.
De NVWA gaat daarom uitroeiing van Euwallacea fornicatus nu anders aanpakken. Bedrijven krijgen eerst 14 weken de tijd om zelf de besmetting uit te roeien, volgens een vooraf aangeleverd plan van aanpak. Na deze 14 weken monitort de NVWA 12 weken het bedrijf om vast te stellen of de besmetting daadwerkelijk is uitgeroeid. Mocht dit niet het geval zijn, dan worden alle planten met een stamdiameter van 2 cm of meer van het soort waarop de besmetting is vastgesteld, geruimd. Daarna volgt weer een monitoringsperiode van 12 weken. Als daarin blijkt dat de schorskever nog steeds niet is uitgeroeid, worden alle waardplanten op het bedrijf met een stamomtrek van 2cm of meer op het bedrijf geruimd.