De bekende vuistregel ’inheemse planten zijn goed voor de biodiversiteit’ klopt helemaal. Maar al te gemakkelijk resulteert dit erin dat men aanneemt dat het omgekeerde – ’exoten zijn slecht voor biodiversiteit’ – ook waar is. Maar als je daar kritisch naar kijkt, blijkt daar heel wat op af te dingen. Bovendien is de ene exoot de andere niet.
In discussies en adviezen over bomen en biodiversiteit wordt er al snel vanuit gegaan dat exotische bomen maar weinig bijdragen aan de biodiversiteit. De achterliggende gedachte is dat inheemse insecten zich gedurende duizenden jaren hebben aangepast aan het eten van inheemse bomen, maar zich met de bloeitijden of verdedigingsmechanismen van exoten geen raad weten. Hierbij worden vaak cijfers aangehaald uit Engels onderzoek van Kennedy en Southwood uit 1984. Hierin staat onder meer als aansprekend voorbeeld dat op zomereik Quercus robur en wintereik Q. petraea meer dan vierhonderd insectensoorten leven en op Amerikaanse eik Q. rubra maar twaalf.