Tuinman en dichter Jan Graafland verbouwt kruiden voor een producent van natuurlijke geneesmiddelen. In zijn boek ‘Groene genade’ beschrijft hij de verwondering die hij voelt voor de processen die zich door het jaar heen voltrekken. „Ik wilde niet de wijze tuinman zijn die voor elk probleem een oplossing heeft.”
Tussen de felle regenbuien door stapt tuinman Jan Graafland over de smalle paadjes in de plantentuin van Weleda op een bedrijventerrein in Zoetermeer. „Heb je al eens daslook geproefd?” Hij plukt wat frisgroen blad uit de border, veegt er met zijn duim een waterdruppel af, proeft en knikt tevreden. Zodra het blaadje tussen de tanden knapt, geeft het zijn zachte knoflooksmaak prijs. Lekker!
Een rij berkentakken markeert het schelpenpad, mos en paddenstoelen hebben zich meester gemaakt van de witte stammetjes. Graafland - hoed, snoeitang in een etuitje op de heup en standaard een bronzen schepje in de achterzak - maakt zich zorgen over de vroege bloei van het groot hoefblad. „Normaal zouden de bijen hiervan profiteren, maar die zijn er nog niet. Straks zijn ze er wel en is er te weinig voedsel voor ze.” Tussen het riet schieten de irissen al flink op. Oost-Indische kers en goudsbloemen hebben de winter moeiteloos overleefd, heel uitzonderlijk. „Het is lang geleden dat onze medewerkers op de vijver schaatsten.”